Het stuurwiel afstellen - Auto's met:
Elektrisch verstelbare stuurkolom
WAARSCHUWING
Verstel nooit het stuurwiel als uw auto in beweging is.
N.B.: Controleer of u in de
juiste positie zit.
Gebruik de knop aan de zijkant van de stuurkolom om de positie af te
stellen.
Om af te stellen:
- Kantelen: Druk op de boven- of onderkant van de knop.
- Uitschuiven: Druk op de voor- of achterkant van de knop.
Eindpositie De stuurkolom stelt een eindpositie in net voor het einde van de
stuurkolompositie, om schade aan de stuurkolom te voorkomen. Er wordt een
nieuwe eindpositie ingesteld als de stuurkolom een voorwerp raakt tijdens
het kantelen of uitschuiven.
Om de stuurkolom terug te zetten naar de normale eindpositie:
- Controleer of niets de beweging van de stuurkolom blokkeert.
- Druk op de knop voor de stuurkolom en houdt de knop ingedrukt totdat de
stuurkolom niet meer beweegt.
- Druk opnieuw op de knop voor de stuurkolom.
N.B.: De stuurkolom begint
mogelijk weer te bewegen.
- Wanneer de stuurkolom stopt, houdt u de knop voor de stuurkolom een paar
seconden ingedrukt.
- Herhaal dit indien nodig voor elke richting.
De nieuwe eindpositie is ingesteld. Wanneer u de stuurkolom de volgende
keer kantelt of uitschuift, stopt deze net voor het einde van de
stuurkolompositie.
Geheugenfunctie
U kunt de stuurkolompositie opslaan en oproepen met de geheugenfunctie.
Als u tijdens het oproepen van een geheugenpositie op de afstelknop drukt,
wordt de handeling geannuleerd.
Functie 'Easy Entry' en 'Easy Exit'De stuurkolom gaat omhoog wanneer u het contact uitschakelt. Zet het contact
aan om het systeem weer in te stellen op de vorige instellingen. U kunt deze
functie in- of uitschakelen via het informatiedisplay.
N.B.: Als u in de functie Easy
Exit op een afstelknop of geheugenknop drukt, annuleert het systeem de
werking ervan.N.B.: Afhankelijk van het model
van uw auto, kan de stuurkolom omhoog en naar binnen toe bewegen.
LESEN SIE MEHR:
Met licht en geluid worden alarmsignalen gegeven wanneer er een
inbraakpoging
wordt gedetecteerd.
Wanneer het alarmsysteem is ingeschakeld, wordt het alarm onder de
volgende
omstandigheden geactiveerd:
Een vergrendeld portier of de achterklep wordt ontgrendeld
of geopend zonder
gebruik te maken van de instapfunctie of de afstandsbediening.
(Het portier
wordt automatisch weer vergrendeld.)
De motorkap wordt geopend.
De inbraaksensor signaleert een beweging in de auto. (Iemand
dringt de auto
binnen.) (indien aanwezig)
Als de hellingsensor een verandering van de helling van de
auto signaleert.