Instructieboekje, auto handleidingen

Veiligheidsgordels

WAARSCHUWING

  • Voor een optimale bescherming moeten de veiligheidsgordels tijdens het rijden altijd worden gedragen.
  • De veiligheidsgordels zijn het meest effectief als de rugleuningen rechtop staan.
  • Kinderen tot en met 12 jaar moeten altijd plaatsnemen op de achterstoel en de gordel op de juiste manier dragen. Laat kinderen nooit op de voorpassagiersstoel meerijden. Als een kind van 12 jaar of ouder op de voorpassagiersstoel vervoerd moet worden, moet hij of zij de veiligheidsgordel op de juiste manier dragen en moet de stoel zo ver mogelijk naar achteren worden gezet.
  • Draag nooit de schoudergordel onder de arm door of achter uw rug. Het niet op de juiste manier gebruiken van de schoudergordel kan bij een aanrijding resulteren in ernstig letsel. De schoudergordel moet over het midden van uw schouder worden gedragen, over uw sleutelbeen.
  • Zet breekbare voorwerpen nooit vast met een veiligheidsgordel. Bij krachtig remmen of een aanrijding kunnen ze beschadigd raken door de veiligheidsgordel.
  • Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels niet gedraaid zitten. Als de gordel gedraaid zit, is hij minder effectief. Bij een aanrijding kan een gedraaide veiligheidsgordel zelfs snijwonden veroorzaken. Zorg er daarom voor dat de gordel niet gedraaid zit.
  • Let erop dat het materiaal van de gordel niet beschadigd raakt. Laat een beschadigde veiligheidsgordel vervangen.

WAARSCHUWING Veiligheidsgordels zijn ontworpen om aan te liggen tegen de botstructuur in het lichaam en moeten daarom laag over het bekken of over het bekken, de borst en de schouder, afhankelijk van het type gordel, worden gedragen; het dragen van het heupgedeelte over de onderbuik moet worden vermeden. De veiligheidsgordel moet zo strak mogelijk tegen het lichaam aan gedragen worden, voor zover het comfort het toelaat, om een maximale bescherming te kunnen bieden. Een loszittende veiligheidsgordel biedt veel minder bescherming. Voorkom dat de gordel in aanraking komt met poetsmiddelen, olie en chemicaliën, in het bijzonder accuzuur. De veiligheidsgordels kunnen op een veilige manier worden gereinigd met een milde zeepoplossing. De veiligheidsgordel moet worden vervangen als hij gerafeld, verontreinigd of beschadigd is. De veiligheidsgordel moet ook worden vervangen als hij gedragen is tijdens een zware aanrijding, ook al is de gordel niet zichtbaar beschadigd. Bij het dragen mag de gordel niet gedraaid zitten. Elke veiligheidsgordel mag maar door RRn persoon worden gedragen; het is gevaarlijk een kind op schoot te vervoeren met de gordel om beide personen heen.

WAARSCHUWING

  • Er mogen geen wijzigingen aan de gordel worden aangebracht of hulpmiddelen worden gebruikt die voorkomen dat het gordelmechanisme de gordel strak tegen het lichaam aan kan trekken of die het verstellen van de gordel onmogelijk maken.
  • Zorg er bij het vastmaken van de veiligheidsgordel voor dat u de gordel niet in de gordelsluiting van een andere stoel steekt. Dit is erg gevaarlijk omdat u mogelijk niet volledig door de veiligheidsgordel wordt beschermd.
  • Maak de veiligheidsgordel tijdens het rijden niet (herhaaldelijk) los en vast. Hierdoor kunt u de controle over de auto verliezen waardoor een ongeluk kan gebeuren met ernstig of dodelijk letsel of schade tot gevolg.
  • Zorg er bij het vastmaken van de veiligheidsgordel voor dat de gordel niet over harde of breekbare voorwerpen ligt.
  • Controleer of er geen voorwerpen in de gordelsluiting aanwezig zijn. Anders kan de veiligheidsgordel niet goed worden vastgemaakt.

Waarschuwingslampje veiligheidsgordel bestuurder

Waarschuwingslampje veiligheidsgordel bestuurder

Als herinnering voor de bestuurder brandt telkens wanneer het contact in stand ON (aan) wordt gezet, het Waarschuwingslampje van de veiligheidsgordel en klinkt een Waarschuwingszoemer gedurende ongeveer 6 seconden als de gordel niet is vastgemaakt Als u de veiligheidsgordel nog steeds niet draagt en de rijsnelheid is hoger dan 9 km/h, dan blijft het Waarschuwingslampje branden totdat de rijsnelheid lager wordt dan 6 km/h (indien van toepassing

Als u door blijft rijden zonder dat u de veiligheidsgordel draagt en sneller gaat rijden dan 20 km/h, klinkt de Waarschuwingszoemer gedurende ongeveer 100 seconden en knippert het bijbehorende Waarschuwingslampje (indien van toepassing) Als u de veiligheidsgordel losmaakt bij snelheden onder 20 km/h, gaat het Waarschuwingslampje van de veiligheidsgordels branden tot de veiligheidsgordel wordt vastgemaakt Als u de veiligheidsgordel losmaakt bij snelheden boven 20 km/h, gaat de Waarschuwingszoemer gedurende ongeveer 100 seconden klinken en gaat het desbetreffende Waarschuwingslampje knipperen.

Waarschuwingslampje veiligheidsgordel voorpassagier (indien van toepassing)

Waarschuwingslampje veiligheidsgordel voorpassagier

Als herinnering voor de voorpassagier brandt telkens als het contact in stand ON (aan) wordt gezet het Waarschuwingslampje van de veiligheidsgordels gedurende 6 seconden, ongeacht of de gordels zijn vastgemaakt Als u de veiligheidsgordel nog steeds niet draagt en de rijsnelheid hoger wordt dan 9 km/h, gaat het Waarschuwingslampje continu branden Als u de veiligheidsgordel losmaakt bij snelheden onder 20 km/h, gaat het Waarschuwingslampje van de veiligheidsgordels branden tot de veiligheidsgordel wordt vastgemaakt Als u de veiligheidsgordel losmaakt bij snelheden boven 20 km/h, gaat de Waarschuwingszoemer gedurende ongeveer 100 seconden klinken en gaat het desbetreffende Waarschuwingslampje knipperen.

Waarschuwingslampje veiligheidsgordel achterpassagier (indien van toepassing)

Waarschuwingslampje veiligheidsgordel achterpassagier

Als de IGN in de stand ON (aan) staat of de motor draait, brandt het Waarschuwingslampje gedurende ongeveer 6 seconden Het lampje brandt ongeacht of de veiligheidsgordel gedragen wordt of niet Vervolgens brandt het bijbehorende Waarschuwingslampje voor de veiligheidsgordel achteraan gedurende ongeveer 35 seconden, als u sneller rijdt dan 9 km/h en uw veiligheidsgordel nog niet is vastgemaakt. Deze waarschuwing wordt slechts eenmaal gegeven vanaf het starten van het voertuig Het Waarschuwingslampje gaat echter opnieuw branden gedurende ongeveer 35 seconden, als u langer dan ca. 29 minuten langzamer rijdt dan 9 km/h Als u de veiligheidsgordel losmaakt bij snelheden boven 20 km/h, gaat het Waarschuwingslampje voor de veiligheidsgordel ongeveer 35 seconden branden Als u de veiligheidsgordel losmaakt terwijl u sneller rijdt dan 20 km/h, klinkt de Waarschuwingszoemer gedurende ongeveer 35 seconden en knippert het bijbehorende Waarschuwingslampje.

Driepuntsgordel

Hoogteverstelling

Hoogteverstelling

U kunt de hoogte van het bovenste bevestigingspunt in vier standen afstellen voor maximaal comfort en een maximale veiligheid De veiligheidsgordel mag niet te dicht langs uw nek lopen. Anders bent u niet optimaal beschermd. Het schoudergedeelte van de gordel moet zodanig zijn afgesteld dat het over de borst en het midden van de schouder loopt, en nooit over de nek Verhoog of verlaag het bovenste bevestigingspunt van de veiligheidsgordel tot de juiste hoogte.

Trek het bovenste bevestigingspunt (1) omhoog om het hoger af te stellen Druk het bovenste bevestigingspunt omlaag (3) en houd daarbij de knop (2) ingedrukt om het bovenste bevestigingspunt lager af te stellen Laat de knop los om het bovenste bevestigingspunt in de ingestelde positie te blokkeren. Probeer het bovenste bevestigingspunt omhoog of omlaag te schuiven om te controleren of het is geblokkeerd.

WAARSCHUWING

  • Controleer of het bovenste bevestigingspunt op de juiste hoogte is geblokkeerd. Laat het schoudergedeelte van de gordel nooit langs uw nek of over uw gezicht lopen. Een onjuist gedragen veiligheidsgordel kan bij een aanrijding ernstig letsel veroorzaken.
  • Als u de veiligheidsgordels na een aanrijding niet laat vervangen, kan het gebeuren dat ze u bij een eventuele volgende aanrijding niet goed beschermen, wat ernstig letsel kan veroorzaken. Laat de veiligheidsgordels van uw auto na een aanrijding zo snel mogelijk vervangen.

Gordel vastmaken:

Gordel vastmaken

Trek de gordel uit de blokkeerautomaat en steek de metalen gesp (1) in de gordelsluiting (2). Wanneer de gesp in de gordelsluiting vergrendelt, hoort u een klik De veiligheidsgordel kan zich alleen automatisch tot de juiste lengte oprollen als u eerst zelf het heupgedeelte van de gordel strak over uw heupen trekt Als u zich langzaam voorover beweegt, rolt de gordel af en heeft u een maximale bewegingsruimte. Bij een noodstop of een aanrijding zal de gordel echter worden geblokkeerd. De gordel blokkeert ook wanneer u te snel naar voren buigt.

OPMERKING Als het u niet lukt om de veiligheidsgordel uit de blokkeerautomaat te trekken, trek dan krachtig aan de gordel en laat deze vervolgens los. U kunt dan de gordel gemakkelijk uittrekken. 

Gordel vastmaken 

WAARSCHUWING U moet het heupgedeelte van de veiligheidsgordel zo laag mogelijk over uw heupen dragen en niet over uw middel. Als u de gordel te hoog over uw middel draagt, neemt de kans op letsel bij een aanrijding toe. Draag de gordel niet onder of over uw beide armen. De gordel moet over de ene arm en onder de andere arm door lopen, zoals in de afbeelding aangegeven. Draag nooit de schoudergordel onder de arm door die zich het dichtst bij het portier bevindt.

Gordel vastmaken 

Trek aan de metalen gesp (3) en plaats hem in de gordelsluiting (4). Wanneer de gesp in de gordelsluiting vergrendelt, hoort u een klik. Zorg ervoor dat de gordel niet is verdraaid. 

Gebruik voor het bevestigen van de middelste veiligheidsgordel achter de gordelsluiting met de aanduiding CENTER. 

WAARSCHUWING Zorg er altijd voor dat de metalen gesp (1) in de gordelsluiting (2) zit. 

OPMERKING Als het u niet lukt om de veiligheidsgordel uit de blokkeerautomaat te trekken, trek dan krachtig aan de gordel en laat deze vervolgens los. Na het losmaken kunt u de gordel gemakkelijk uittrekken.

Veiligheidsgordel losmaken:

Veiligheidsgordel losmaken

De gordel kan worden losgemaakt door op de ontgrendelknop (A) van de gordelsluiting te drukken. Als de veiligheidsgordel is losgemaakt, moet deze automatisch oprollen Controleer als dat niet gebeurt of de gordel misschien gedraaid is en probeer het opnieuw.

Gordelspanner veiligheidsgordel

Gordelspanner veiligheidsgordel

De veiligheidsgordels van de bestuurder en voorpassagier zijn uitgerust met gordelspanners (blokkeerautomaat met gordelspanner). De veiligheidsgordel van de bestuurder is uitgerust met het EFD (Emergency Fastening Device) (indien van toepassing) De achterstoelen zijn ook uitgerust met veiligheidsgordels met gordelspanners (in Europa de buitenste achterstoelen) De gordelspanners worden samen met de airbags geactiveerd als de frontale aanrijding ernstig genoeg is.

Wanneer plotseling wordt afgeremd of wanneer de inzittende te snel voorover probeert te buigen, wordt de gordel door de blokkeerautomaat vergrendeld Bij bepaalde frontale aanrijdingen zal de gordelspanner worden geactiveerd en zal deze de gordel strakker om het lichaam van de inzittende trekken.

  1. Blokkeerautomaat met gordelspanner Het doel van de blokkeerautomaat met gordelspanner is ervoor te zorgen dat de schoudergordel strak tegen het bovenlichaam van de inzittende wordt getrokken bij bepaalde frontale aanrijdingen.
  2. EFD (Emergency Fastening Device) (veiligheidsgordel van de bestuurder, indien van toepassing) Het doel van het EFD is ervoor te zorgen dat de heupgordel strak tegen het onderlichaam van de inzittende wordt getrokken bij bepaalde frontale aanrijdingen.

Als de gordelspanner wordt geactiveerd en het systeem registreert dat de spankracht van de veiligheidsgordel van de bestuurder of de passagier te groot wordt, zorgt een spankrachtbegrenzer ervoor dat de betreffende gordel iets wordt gevierd (indien van toepassing).

OPMERKING indien uitgerust met koprolsensor De gordelspanner wordt niet alleen geactiveerd bij een frontale aanrijding, maar ook bij een aanrijding van opzij of bij over de kop slaan, als de auto is uitgerust met een zijairbag of een gordijnairbag.

OPMERKING zonder koprolsensor De gordelspanner wordt niet alleen geactiveerd bij een frontale aanrijding, maar ook bij een aanrijding van opzij, als de auto is uitgerust met een zijairbag of een gordijnairbag.

WAARSCHUWING Zorg er voor uw eigen veiligheid voor dat de gordelband niet los of gedraaid zit en neem altijd de juiste zithouding aan.

Gordelspanner veiligheidsgordel

Het gordelspannersysteem bestaat hoofdzakelijk uit de volgende onderdelen De plaats hiervan wordt in de afbeelding aangegeven:

  1. Waarschuwingslampje airbag
  2. Blokkeerautomaat met gordelspanner voor
  3. Airbagmodule
  4. Emergency fastening device (EFD) (indien van toepassing)
  5. Blokkeerautomaat met gordelspanner achter (indien van toepassing)

WAARSCHUWING Voor een optimale werking van de gordelspanner:

  • De veiligheidsgordel moet op de juiste wijze worden gedragen en goed zijn afgesteld. Lees a.u.b. de informatie en de voorzorgsmaatregelen met betrekking tot de veiligheidssystemen in uw auto, waaronder veiligheidsgordels en airbags, in deze handleiding zorgvuldig door en volg de aanwijzingen op.
  • Zorg ervoor dat u en uw passagiers de veiligheidsgordels te allen tijde op de juiste manier dragen.
  • Het fijne stof is normaal gesproken onschadelijk, maar kan bij personen met een gevoelige huid irritatie veroorzaken. Tevens dient langdurig inademen van de stof vermeden te worden. Was de aan het stof blootgestelde huid zorgvuldig na een ongeval waarbij de gordelspanners zijn geactiveerd.
  • Omdat de sensor die de airbag activeert in verbinding staat met de gordelspanner, zal het Waarschuwingslampje AIRBAG in het dashboard gedurende ongeveer 6 seconden gaan branden nadat het contact in stand ON wordt gezet. Daarna zou het lampje uit moeten gaan.

LET OP Als de gordelspanner niet goed werkt, zal dit Waarschuwingslampje gaan branden, ook al is er geen defect aan het airbagsysteem. Als het Waarschuwingslampje van het airbagsysteem niet gaat branden als het contact in stand ON wordt gezet, als het Waarschuwingslampje niet dooft nadat het gedurende ongeveer 6 seconden heeft gebrand of als het Waarschuwingslampje tijdens het rijden gaat branden, moet u het systeem zo snel mogelijk laten controleren door een professionele werkplaats Kia raadt aan om een officiële Kia dealer/servicepartner te bezoeken.

WAARSCHUWING

  • Gordelspanners zijn ontworpen voor eenmalig gebruik. Nadat een gordelspanner is geactiveerd, moet deze worden vervangen. Alle veiligheidsgordels die tijdens een aanrijding in gebruik waren, moeten compleet worden vervangen.
  • Het mechanisme van de gordelspanners wordt tijdens het activeren heet. Raak de onderdelen van het gordelspannersysteem niet aan nadat ze zijn geactiveerd.
  • Probeer nooit zelf de gordelspanners te controleren of te vervangen. Laat het systeem nakijken door een professionele werkplaats. Kia raadt aan om een officiële Kiadealer/ servicepartner te bezoeken.
  • Sla niet op de onderdelen van het gordelspannersysteem.
  • Probeer nooit, op wat voor manier dan ook, onderhoud of reparaties uit te voeren aan het gordelspannersysteem.
  • Een onjuiste behandeling van de onderdelen van het gordelspannersysteem en het niet opvolgen van de WAARSCHUWING en kunnen leiden tot een onvolledige werking of het onverhoeds activeren van de gordelspanner en tot ernstig letsel.
  • Draag te allen tijde de veiligheidsgordel wanneer u in een auto rijdt of meerijdt.
  • Neem contact op met een professionele werkplaats als de auto of de gordelspanner moet worden afgevoerd. Kia raadt aan om een officiële Kia dealer/servicepartner te bezoeken.

LET OP Het gordelsysteem kan beschadigd raken door de carrosserie aan de voorzijde van de auto. Laat het systeem daarom onderhouden door een professionele werkplaats. Kia raadt aan om een officiële Kia dealer/ servicepartner te bezoeken.

Voorzorgsmaatregelen met betrekking tot de veiligheidsgordels

WAARSCHUWING Alle inzittenden moeten te allen tijde hun veiligheidsgordel dragen. Veiligheidsgordels en kinderzitjes beperken de kans op letsel in geval van een aanrijding of een noodstop. Als de veiligheidsgordel niet wordt gedragen, kunnen de inzittenden te dicht bij een zich vullende airbag komen, delen in het interieur van de auto raken of uit de auto worden geslingerd Juist gedragen veiligheidsgordels reduceren deze gevaren in aanzienlijke mate Volg altijd de voorzorgsmaatregelen met betrekking tot veiligheidsgordels, airbags en de veiligheid voor de inzittenden in dit instructieboekje zorgvuldig op.

Baby’s en kleine kinderen

Houd u aan de ter plaatse geldende wettelijke voorschriften. Baby en kinderzitjes moeten op de juiste manier op de achterstoel worden geplaatst en gemonteerd Raadpleeg voor meer informatie over baby en kinderzitjes "Kinderzitjes " op bladzijde .

WAARSCHUWING Elke inzittende in uw auto moet gebruikmaken van de juiste veiligheidssystemen, inclusief baby's en kleine kinderen. Houd nooit een kind op uw schoot of in uw armen in een rijdende auto. Door de grote krachten die bij een aanrijding optreden wordt het kind uit uw armen en door het interieur geslingerd. Gebruik altijd een kinderzitje dat geschikt is voor de lengte en het gewicht van het kind dat er in vervoerd moet worden.

OPMERKING Kleine kinderen zijn bij een aanrijding het best beschermd als ze goed vastgezet op de achterstoel worden vervoerd in een wettelijk goedgekeurd kinderzitje. Controleer voor de aanschaf van een kinderzitje of het is voorzien van een label waarop staat dat het desbetreffende zitje wettelijk goedgekeurd is. Het kinderzitje moet geschikt zijn voor de lengte en het gewicht van het kind dat er in vervoerd moet worden. Ook deze informatie moet op het label van het kinderzitje vermeld staan. Raadpleeg "Kinderzitjes" op bladzijde

Grotere kinderen

Kinderen die te groot zijn voor een kinderzitje moeten plaatsnemen op de achterstoelen en gebruikmaken van de aanwezige driepuntsgordels. Het heupgedeelte van de gordel moet zo strak en laag mogelijk om de heupen worden gedragen. Controleer regelmatig of de gordel goed aanligt. Door de bewegingen van het kind kan de gordel van zijn plaats raken. Bij een aanrijding zitten kinderen het veiligst als ze op de juiste manier gebruikmaken van de veiligheidsgordels en op de achterstoelen zitten. Als een groter kind (ouder dan 12) op de voorstoel vervoerd moet worden, moet het kind de driepuntsgordel op de juiste manier dragen en moet de stoel zo ver mogelijk naar achteren worden geplaatst. Kinderen tot en met 12 jaar moeten altijd plaatsnemen op de achterstoelen en de gordel op de juiste manier dragen. Vervoer NOOIT een kind jonger dan 12 jaar op de voorstoel. Gebruik NOOIT een kinderzitje waarbij het kind met het gezicht naar achteren gericht op de voorstoel zit Probeer het kind verder naar het midden plaats te laten nemen wanneer het schoudergedeelte over de hals of het gezicht van het kind loopt. Maak gebruik van een kinderzitje wanneer de schoudergordel hun gezicht of hals nog steeds raakt.

WAARSCHUWING Schoudergordels en kleine kinderen

  • Laat een schoudergordel nooit het gezicht of de hals van een kind raken tijdens het rijden.
  • Als de veiligheidsgordels niet op de juiste manier worden gedragen en afgesteld zijn, kan een kind ernstig of dodelijk letsel oplopen.

Zwangere vrouwen

Ook zwangere vrouwen wordt geadviseerd de veiligheidsgordel te dragen om de kans op letsel bij een aanrijding te beperken. Draag het heupgedeelte van de gordel zo laag en strak mogelijk over de heupen, niet over het middel. Neem voor meer informatie contact op met een arts.

WAARSCHUWING Zwangere vrouwen Zwangere vrouwen mogen het heupgedeelte van de veiligheidsgordel nooit over of boven de onderbuik dragen.

Gewonden

Ook gewonden die in de auto worden vervoerd, moeten gebruikmaken van de veiligheidsgordel. Neem indien nodig voor meer informatie contact op met een arts.

Eén persoon per veiligheidsgordel

Een enkele gordel mag nooit gedragen worden door twee personen (ook niet door een volwassene en een kind of door twee kinderen). Als dat wel gedaan wordt, kan dat bij een aanrijding resulteren in ernstig letsel.

Zet de rugleuning niet horizontaal

Om de kans op letsel bij een aanrijding te beperken en de veiligheidsgordels zo effectief mogelijk te gebruiken, moeten alle inzittenden rechtop zitten en moeten de rugleuningen, zowel voor als achter, tijdens het rijden zo rechtop mogelijk staan. Als een passagier op de achterbank ligt of als de rugleuningen te ver achterover staan, kan de gordel onvoldoende bescherming bieden.

WAARSCHUWING Als de rugleuning te ver horizontaal staat, neemt de kans op letsel bij een aanrijding of een noodstop aanzienlijk toe. De bescherming die de veiligheidssystemen (veiligheidsgordels en airbags) bieden, neemt aanzienlijk af als de rugleuning te ver horizontaal staat. De veiligheidsgordel moet strak over uw heupen en borst lopen voor een maximale effectiviteit. Hoe verder de rugleuning naar achteren staat, hoe groter de kans is dat de inzittende bij een aanrijding onder het heupgedeelte van de gordel door schiet of dat de nek in aanraking komt met het schoudergedeelte van de gordel. Bestuurder en passagiers moeten altijd goed in hun stoel zitten, de gordel op de juiste manier dragen en de rugleuning zo ver mogelijk rechtop zetten

    LESEN SIE MEHR:

     KIA Optima (JF) - Instructieboekje (2015-2020) > Veiligheidsgordels

     KIA Optima (JF) - Instructieboekje (2015-2020) > Verzorging van de veiligheidsgordels

    Veiligheidsgordels mogen niet worden gedemonteerd of gemodificeerd. Verder moet er op worden gelet dat de gordels en de onderdelen daarvan niet beschadigd worden door de scharnieren van de stoelen, de portieren of anderszins.

     Ford Mondeo Vijfde generatie (Mk5) - Instructieboekje (2013-2022) > Audioeenheid - Auto's met: AM/FM/CD/SYNC

    WAARSCHUWINGAfleiding tijdens het rijden kan leiden tot verlies van de controle over de auto, aanrijdingen en letsel. We adviseren zeer voorzichtig te werk te gaan bij het gebruik van apparatuur die uw aandacht van de weg kunnen afleiden. Uw hoofdverantwoordelijkheid is de veilige bediening van uw auto. We raden het gebruik van handheld-apparaten tijdens het rijden af en adviseren waar mogelijk het gebruik van spraakgestuurde systemen. Zorg dat u zich bewust bent van alle nationale wetten met betrekking tot het gebruik van elektronische apparaten tijdens het rijden. N.B.:  Afhankelijk van het model en optiepakket van uw auto, kan uw systeem er anders uitzien dan hier is afgebeeld.   CD: Druk op deze knop om een cd te beluisteren. Druk op de functietoetsen om door de menukeuzes te bladeren. GELUID: Druk hierop voor toegang tot instellingen voor Treble, Midrange, Bass, Fade of Balance. Gebruik de pijltjestoetsen omhoog en omlaag om de diverse instellingen te kiezen. Wanneer u een keuze maakt, drukt u op de pijltjestoetsen links en rechts om de instellingen aan te passen. Druk op OK om in te stellen of druk op MENU om af te sluiten. Geluidsinstellingen kunnen voor elke audiobron afzonderlijk worden ingesteld. Display: toont de status van de momenteel geselecteerde modus. Numeriek toetsenbord: In de radiomodus kunt u hiermee uw favoriete radiozenders opslaan en terugroepen. Om een radiozender op te slaan, stemt u af op de zender. Druk vervolgens op een van de nummertoetsen en blijf deze indrukken totdat er weer geluid klinkt. In Mediamodus selecteert u hiermee een nummer. In telefoonmodus voert u hiermee een telefoonnummer in. Functietoetsen: Selecteer verschillende functies van het audiosysteem, afhankelijk van de modus die u gebruikt (bijvoorbeeld Radiomodus of Mediamodus). TUNE: Stel deze toets af om handmatig door de radiofrequentieband te zoeken. Uitwerpen: Druk hierop om een cd uit te werpen. Zoeken, snel vooruit en achteruit: In de radiomodus selecteert u een frequentieband en drukt u op deze toets. Het systeem stopt bij het eerste radiostation dat wordt gevonden in die richting. In Mediamodus drukt u hierop om het vorige of volgende nummer te selecteren. Houd ingedrukt om het huidige nummer snel vooruit of achteruit te spoelen. Einde telefoongesprek: Druk hierop om een telefoonoproep te beëindigen. OK en pijltjestoetsen: Druk op OK om menukeuzes te bevestigen. Druk hierop om door de menukeuzes te bladeren. Cd-sleuf: Plaats een cd. Oproep beantwoorden: Druk hierop om een inkomend gesprek te beantwoorden of om iemand te bellen. Afspelen/pauzeren: Druk hierop in om de zender te dempen. In mediamodus draait u hieraan om een nieuw nummer te selecteren. Druk de toets in om een nummer af te spelen of te onderbreken. VOL en aan/uit: Druk hierop om het systeem in en uit te schakelen. Draai hieraan om het volume aan te passen. MENU: Druk hierop voor toegang tot verschillende audiosysteemfuncties. Raadpleeg Menustructuur verderop in dit deel. PHONE: Druk op deze toets voor toegang tot de telefoonfuncties van het SYNC-systeem. Zie uw SYNC-informatie. MEDIA: Druk hierop om het menu voor de mediabron te openen. U kunt hier herhaaldelijk op drukken om een cd of een SYNC-media-apparaat te selecteren of u kunt met de pijltjestoetsen door de mediabronnen bladeren. Druk op OK om een bron te selecteren. KLOK: Als de telefoonmodus niet is ingeschakeld, drukt u hierop om de klok weer te geven. RADIO: Druk herhaaldelijk hierop om een radiofrequentieband te selecteren. Houd de toets ingedrukt om de functie voor automatisch opslaan te selecteren. Druk erop om terug te keren naar het hoofdscherm van de huidige radiofrequentieband. TA: Druk hierop om de verkeersberichten in of uit te schakelen en eventuele actieve berichten te annuleren.