Automatisch
schakelprogramma
- Selecteer de stand D om automatisch
te laten schakelen tussen de zes
versnellingen.
De versnellingsbak werkt dan in de autoadaptieve
stand, zonder dat u zelf hoeft
te schakelen. De versnellingsbak kiest
voortdurend de meest geschikte versnelling,
afhankelijk van de rijstijl, het profiel van de weg
en de belading van de auto.
Voor een maximale acceleratie zonder de
stand van de selectiehendel te wijzigen,
moet het gaspedaal volledig worden
ingetrapt (kickdown). De versnellingsbak
schakelt automatisch terug of handhaaft de
ingeschakelde versnelling totdat de motor het
maximumtoerental bereikt.
Bij het remmen schakelt de versnellingsbak
automatisch terug om sterker op de motor af te
remmen.
Om de veiligheid te verbeteren schakelt de
versnellingbak niet naar een hogere versnelling
als u het gaspedaal plotseling loslaat.
Zet de selectiehendel nooit in de
stand N als de auto rijdt.
Zet de selectiehendel nooit in de
stand P of R als de auto niet volledig
stilstaat.
LESEN SIE MEHR:
Trap het rempedaal in en selecteer de
stand P of N.
Start de motor.
Als niet aan de bovenstaande voorwaarden
wordt voldaan, klinkt een geluidssignaal en
verschijnt een melding op het display van het
instrumentenpaneel.
Trap bij draaiende motor het rempedaal in.
Zet de parkeerrem vrij als deze niet in de
automatische stand staat.
Selecteer de stand R, D of M.
Laat het rempedaal geleidelijk los.
Deze twee specifieke programma's vullen de
automatische werking aan onder bijzondere
rijomstandigheden.
Sport "S"
Druk op de toets "S" als de motor is gestart.
Controleer de bandenspanning minstens eenmaal per maand Controleer ook
de spanning van het reservewiel.
Controle
Gebruik een goede kwaliteit meter om de bandenspanning te meten. Het is
onmogelijk de bandenspanning te beoordelen door alleen naar de banden te
kijken. Radiaalbanden lijken ook op de juiste spanning te zijn als de
bandenspanning te laag is Controleer de bandenspanning bij koude
banden. "Koude" banden wil zeggen dat er de laatste drie uur niet met de
auto is gereden of niet meer dan 1,6 km. Verwijder de ventieldop. Druk de
bandenspanningsmeter stevig op het ventiel om de spanning te meten Als de
bandenspanning overeenkomt met de aanbevolen druk op de band en het
informatielabel, hoeft hij niet te worden aangepast. Corrigeer de
bandenspanning tot het aanbevolen niveau als de spanning te laag is
Druk als de bandenspanning te hoog is het metalen pennetje in het midden
van het ventiel in om lucht uit de band te laten lopen. Controleer de
bandenspanning opnieuw met de bandenspanningsmeter Plaats de
ventieldopjes altijd terug op de ventielen. Ze zorgen ervoor dat er geen
vuil of vocht in de ventielen terechtkomt waardoor er lekken kunnen
ontstaan.