Inschakelen
- Draai de knop 1 in de stand "LIMIT": de
snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (Pause).
- Als de ingestelde snelheid (laatste in het systeem
opgeslagen snelheid) de door u gewenste
snelheidslimiet is, druk dan op de toets 4 om de
snelheidsbegrenzer in te schakelen.
- Druk nogmaals op de toets 4 om
de werking van de functie tijdelijk te
onderbreken (Pause).
LESEN SIE MEHR:
Knop voor het selecteren van de
snelheidsbegrenzer.
Toets voor het verlagen van de ingestelde
snelheid.
Toets voor het verhogen van de ingestelde
snelheid.
Toets voor het inschakelen / onderbreken
van de snelheidsbegrenzing.
Toets voor het beheer van de
geprogrammeerde snelheden.
Er kan een snelheid worden ingesteld zonder
de begrenzer in te schakelen.
Wijzigen van de snelheidslimiet met behulp
van de geprogrammeerde snelheden via uw
Autoradio:
activeer eerst de functie (zie de rubriek
"Opslaan van snelheden"),
houd de toets 2 of 3 ingedrukt, het systeem
geeft de geprogrammeerde snelheid
weer die het dichtste bij de actuele
wagensnelheid ligt; deze snelheid wordt de
nieuwe snelheidslimiet,
druk nogmaals op de toets 2 of 3 om een
andere snelheid te selecteren.
Plaats de auto op een stevige en vlakke ondergrond en trek de
parkeerrem stevig aan.
Zet de versnellingspook in de achteruitversnelling (handgeschakelde
transmissie) of zet de selectiehendel in stand P (parkeren) (automatische
of dual clutch transmissie).
Schakel de alarmknipperlichten in.
Neem de wielmoersleutel, de krik, de krikslinger en het reservewiel
uit de auto.
Plaats wielblokken voor en achter het wiel dat zich diagonaal
tegenover het te verwisselen wiel bevindt.