Rijsnelheid verlagen
Volg één van de volgende procedures:
- Beweeg de hendel omlaag (naar SET ) en houd hem in die stand
vast De auto gaat geleidelijk langzamer rijden Laat de hendel los op
het moment dat de gewenste snelheid is bereikt.
- Beweeg de hendel omlaag (naar SET ) en laat hem vervolgens
onmiddellijk los. De rijsnelheid neemt telkens met 2 km/h af als u de
hendel op deze manier (naar SET ) bewee
Tijdelijk accelereren met ingeschakelde cruise control
Trap het gaspedaal in als u tijdelijk sneller wilt gaan rijden terwijl de
cruise control is ingeschakeld. De cruise control wordt niet uitgeschakeld
en de rijsnelheid die oorspronkelijk was ingesteld blijft behouden
Laat het gaspedaal los om weer terug te keren naar de oorspronkelijke
rijsnelheid.
LESEN SIE MEHR:
Trap het rempedaal in.
Trap bij een handgeschakelde transmissie, het koppelingspedaal
in.
Zet bij een automatische of dual clutch transmissie de
selectiehendel in stand N (neutraal).
Druk op de toets CANCEL/O op het stuurwiel.
Ga ongeveer 20 km/h langzamer rijden dan de snelheid die in het
geheugen staat.
Ga langzamer dan ongeveer 25 km/h rijden.
Gebruik de slimme parkeerhulp in de volgende gevallen niet.
Parkeerplaats in een bocht.
Op hellingen.
Een auto die is beladen met bagage die langer of breder is dan de auto.
Schuine parkeerplaatsen.
Hevige sneeuw of regen.
Naast een ronde of smalle paal of een paal waar omheen objecten
zoals een brandblusser, enz. staan.
De positie van de sensor is onjuist als gevolg van een aanrijding.
Hobbelige wegen.
Een auto die is uitgerust met sneeuwkettingen of een reservewiel.
Lagere of hogere bandenspanning dan de standaardbandenspanning.
Een aanhanger achter de auto.
Gladde of oneffen weg.
Grote voertuigen zoals een bus of vrachtwagen die is
geparkeerd.
Vuil zoals sneeuw of water op de sensor.
Jsvorming op de sensor.
Een geparkeerde (motor)fiets.
Er staat een obstakel, zoals een vuilnisbak, fiets,
winkelwagentje, enz. in de buurt.
Bij storm.
Band gewisseld naar niet goedgekeurd formaat.
Een probleem met de wieluitlijning.
Er is een accessoire in het detectiegebied van de sensoren
gemonteerd (zoals een kentekenplaathouder) .
De auto helt sterk over naar één zijde.
Fel zonlicht of zeer lage buitentemperaturen.
Ultrasoonstoringen van andere voertuigen, zoals claxons van
andere voertuigen, storingen veroorzaakt door motoren van
motorfietsen, storingen veroorzaakt door luchtremmen van vrachtwagens
en storingen veroorzaakt door parkeerhulpsystemen van andere
voertuigen.