Wat te doen bij een noodgeval tijdens het rijden
Als de motor afslaat op een kruising of kruispunt
- Zet de selectiehendel in stand N als de motor afslaat op een
kruising of kruispunt en duw de auto naar een veilige plek.
- Als uw auto is uitgerust met een handgeschakelde transmissie en
niet is voorzien van een contactslot, kan de auto naar voren bewegen
wanneer u naar de 2 (tweede) of 3 (derde) versnelling schakelt en
vervolgens de startmotor inschakelt zonder het koppelingspedaal in te
trappen.
Als u tijdens het rijden een lekke band krijgt
- Laat het gaspedaal los en verminder vaart terwijl u rechtuit
blijft rijden Trap niet direct het rempedaal in en probeer ook niet
direct naar de kant van de weg te sturen omdat u hierdoor de controle
over de auto zou kunnen verliezen. Rem voorzichtig zodra de snelheid
zo laag is dat u dat veilig kunt doen en zet de auto aan de kant van
de weg. Zet de auto zoveel mogelijk aan de kant van de weg en parkeer
op een stevige, vlakke ondergrond Parkeer niet in de middenberm als u
op een snelweg rijdt met gescheiden rijbanen.
- Zet, als de auto stilstaat, de alarmknipperlichten aan, activeer de
parkeerrem en zet de transmissie in stand P (automatische transmissie/
dual clutch transmissie) of in de achteruit (handgeschakelde
transmissie).
- Laat alle passagiers uitstappen Laat iedereen uitstappen aan die
zijde van de auto die van het langsrijdende verkeer afgewend is.
- Volg bij het vervangen van een lekke band de aanwijzingen in "Lekke
band (met reservewiel, indien van toepassing)" or
"Als u een lekke band heeft (met TireMobilityKit, indien van toepassing)
" .
Als de motor afslaat tijdens het rijden
- Laat de auto geleidelijk uitrollen en blijf daarbij rechtuit rijden.
Probeer de auto op een veilige plaats naast de weg tot stilstand te
brengen.
- Schakel de alarmknipperlichten in.
- Probeer de motor opnieuw te starten Raadpleeg een professionele
werkplaats als uw voertuig niet start. Kia raadt aan om een officiële
Kia dealer/servicepartner te raadplegen.
LESEN SIE MEHR:
Als de motor niet of langzaam ronddraait
Controleer als uw auto is uitgerust met een automatische of
dual clutch transmissie of de selectiehendel in stand N (neutraal) of
P (parkeren) staat en of de parkeerrem geactiveerd is.
Controleer of de accuklemmen schoon zijn en goed vastzitten.
Schakel de interieurverlichting in Als de interieurverlichting
zwakker gaat branden of uitgaat als u de startmotor bedient, is de
accu te ver ontladen.
Controleer of de aansluitingen van de startmotor goed
vastzitten.
Probeer de auto niet te starten door hem te slepen of te duwen
Raadpleeg de instructies voor "Starten met een hulpaccu" op bladzijde
.
Het koelvloeistofniveau dient
zich zo dicht
mogelijk bij het merkteken "MAXI" te
bevinden, maar mag beslist niet hoger zijn.
Als de motor warm is, wordt de temperatuur van
de koelvloeistof geregeld door de koelventilator.
De koelventilator kan ook nog gaan
draaien nadat de motor is afgezet:
houd daarom voorwerpen en kleding
uit de buurt van de ventilator.