Bediening op het stuurwiel
- Toets voor het selecteren van de snelheidsregelaar
- Toets voor het programmeren van een snelheid
en het verlagen van de ingestelde snelheid
- Toets voor het programmeren van een snelheid
en het verhogen van de ingestelde snelheid
- Toets voor het onderbreken/hervatten van de
snelheidsregeling (Pause)
- Toets voor het uitschakelen van de
snelheidsregelaar
Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet
de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in
acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven
vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.
LESEN SIE MEHR:
Met behulp van de snelheidsregelaar kan de
bestuurder met een constante ingestelde snelheid
rijden zonder gas te hoeven geven.
Het inschakelen van de snelheidsregelaar
geschiedt handmatig. Om de snelheidsregelaar te
kunnen inschakelen, moet de ingestelde snelheid
minimaal 40 km/h bedragen en moet aan een van
de onderstaande voorwaarden worden voldaan:
bij auto's met handgeschakelde
versnellingsbak moet minimaal de
4e versnelling zijn ingeschakeld,
bij auto's met automatische transmissie moet
minimaal de 2e versnelling zijn ingeschakeld,
de stand D van de automatische transmissie
moet zijn geselecteerd.
De informatie van de snelheidsregelaar
wordt weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel.
Deze informatie wordt tevens
weergegeven op het head-up display.
Auto vergrendeld/
supervergrendeld
Houd, wanneer u zich buiten
de
detectiezone bevindt, de knop A
van de elektronische sleutel
ingedrukt. De auto wordt dan
eerst ontgrendeld waarna de
achterklep wordt geopend.
Druk, wanneer u zich met de elektronische
sleutel op zak binnen de detectiezone
bevindt, op de knop B van de achterklep.