Gebruik van sneeuwkettingen
WAARSCHUWING
Overschrijd 50 km/h niet.
Rijd niet met sneeuwkettingen op een sneeuwvrij wegdek.Breng uitsluitend sneeuwkettingen op de gespecificeerde banden aan.
Wanneer uw auto is uitgerust met wieldeksels, verwijder deze dan voordat
u sneeuwkettingen monteert.Gebruik enkel sneeuwkettingen van 10 mm of kleiner.
Monteer alleen sneeuwkettingen op de voorwielen.
N.B.: Het antiblokkeersysteem
blijft normaal werken.Auto's met stabiliteitsregeling
Wanneer de stabiliteitsregeling ingeschakeld is, kan de auto enkele
ongebruikelijke rijeigenschappen vertonen. Om deze te reduceren, schakelt u
de aandrijfregeling (traction control) uit.
LESEN SIE MEHR:
N.B.: Voorwielen links van de
tekening afgebeeld.Niet-directionele banden
WAARSCHUWING
Het controlesysteem lage bandenspanning vormt geen vervanging
voor de handmatige controle van de bandenspanning. U moet de
bandenspanning regelmatig controleren met een bandenspanningsmeter.
Als de juiste bandenspanningen niet worden aangehouden, kan het
risico op een klapband, verlies van controle, kantelen van de auto
en letsel toenemen.
Bij een te lage bandenspanning
brandt dit
verklikkerlampje in combinatie met een
geluidssignaal en, afhankelijk van de uitrusting, in
combinatie met de weergave van een melding.
Als er een afwijking in de bandenspanning van één
band wordt geconstateerd, kan deze band worden
herkend aan het pictogram of, afhankelijk van de
uitvoering, de weergegeven melding.
Verlaag onmiddellijk de snelheid, maak
geen bruuske stuurbewegingen en rem niet
plotseling hard af.
Zet uw auto stil zodra de verkeerssituatie
dit toelaat.
Controleer de spanning van de vier
banden (bij koude banden) als u over een
compressor beschikt, bijvoorbeeld die van
de bandenreparatieset.