Verzorging van banden
N.B.: Voorwielen links van de
tekening afgebeeld.
Niet-directionele banden
Directionele banden
Om ervoor te zorgen dat de voor- en achterbanden van uw auto gelijkmatig
slijten en langer meegaan, raden we aan dat u de banden van voor naar achter
en omgekeerd verwisselt op regelmatige tijdstippen tussen 5.000 km en
10.000 km.
WAARSCHUWINGZorg dat bij het parkeren de bandwangen nergens langsaf schuren.
Als u een stoeprand moet oprijden, doe het dan zo langzaam mogelijk en rijd
zo mogelijk met de wielen onder een rechte hoek het trottoir op.
Controleer de banden regelmatig op scheuren, vreemde voorwerpen of
onregelmatige slijtage van het loopvlak. Ongelijkmatige slijtage kan
betekenen dat de wieluitlijning niet meer aan de specificaties voldoet.
Controleer iedere twee weken de bandenspanning (inclusief het reservewiel)
wanneer de banden koud zijn.
Gebruik van winterbanden
Bij het gebruik van winterbanden moet u deze oppompen tot de
bandenspanning in de tabel met bandenspanning.
LESEN SIE MEHR:
WAARSCHUWING
Zorg er voordat u wegrijdt voor dat de band de voorgeschreven
bandenspanning heeft. Controleer voortdurend de bandenspanning tot de
band is vervangen.
Stop uw auto nadat u ongeveer 10 km hebt gereden. Controleer en
corrigeer zo nodig de spanning van de beschadigde band.
Bevestig de set met afdichtmiddel voor banden en controleer de
bandenspanning op drukmeter D.
Wanneer de bandenspanning hoger is dan de aanbevolen bandenspanning,
breng de band dan op de aanbevolen spanning.
Volg de oppompprocedure opnieuw om de band op te pompen.
Controleer de bandenspanning opnieuw met behulp van de drukmeter D.
Is de bandenspanning te hoog, laat de spanning dan afnemen met behulp
van de drukregelklep B.
Is de bandenspanning lager dan de aanbevolen bandenspanning, herhaal
dan de stappen 13 tot 16 en de stappen 1 tot 5 (Bandenspanning
controleren).
Wanneer u de band hebt opgepompt tot de juiste bandenspanning, zet u
de schakelaar F van de compressor in de stand 0, verwijdert u de stekker
E uit het extra elektrisch aansluitpunt, schroeft u de fles met
afdichtmiddel los, bevestigt u het klephoedje en plaatst u beschermdop A
terug.
Rijd naar de dichtstbijzijnde bandenspecialist om de beschadigde
band te vervangen. Vertel de bandenspecialist dat de band afdichtmiddel
bevat, voordat de band van het wiel wordt afgenomen. Vervang de fles
afdichtmiddel zo snel mogelijk na gebruik.
N.B.: De set met
afdichtmiddel voor banden dient alleen voor noodreparaties.
Voorschriften over bandreparatie na gebruik van de set met afdichtmiddel
voor banden kunnen per land verschillen. Raadpleeg een bandenspecialist
voor advies.
WAARSCHUWINGOverschrijd 50 km/h niet.
Rijd niet met sneeuwkettingen op een sneeuwvrij wegdek.Breng uitsluitend sneeuwkettingen op de gespecificeerde banden aan.
Wanneer uw auto is uitgerust met wieldeksels, verwijder deze dan voordat
u sneeuwkettingen monteert.
Druk op deze knop: het verklikkerlampje
gaat branden.
Sensoren in de voor- en achterbumper
controleren de dode hoek van de auto.
Indien een persoon, een fietser of een
voertuig zich in de dode hoek van het voertuig
bevindt, zal er een waarschuwingslamp gaan
branden in de linker- of rechterbuitenspiegel
(afhankelijk van de situatie) onder de volgende
voorwaarden:
alle voertuigen gaan dezelfde kant op,
de snelheid van uw auto ligt tussen
12 km/h en 140 km/h,
het snelheidsverschil met de auto die u aan
het inhalen bent, is kleiner dan 10 km/h,
het snelheidsverschil met de auto waardoor
u wordt ingehaald, is kleiner dan 25 km/h,
de verkeersstroom is vloeiend,
de inhaalmanoeuvre duurt langer dan
normaal, doordat het ingehaalde voertuig
zich blijft ophouden in de dode hoek,
u rijdt in een rechte lijn of flauwe bocht,
uw auto trekt geen aanhanger of caravan...