Instructieboekje, auto handleidingen

Waarschuwing te lage bandenspanning

Bij een te lage bandenspanning brandt dit verklikkerlampje in combinatie met een geluidssignaal en, afhankelijk van de uitrusting, in combinatie met de weergave van een melding.

Als er een afwijking in de bandenspanning van één band wordt geconstateerd, kan deze band worden herkend aan het pictogram of, afhankelijk van de uitvoering, de weergegeven melding.

  • Verlaag onmiddellijk de snelheid, maak geen bruuske stuurbewegingen en rem niet plotseling hard af.
  • Zet uw auto stil zodra de verkeerssituatie dit toelaat.
  • Controleer de spanning van de vier banden (bij koude banden) als u over een compressor beschikt, bijvoorbeeld die van de bandenreparatieset.

    Rijd voorzichtig met lage snelheid verder als u niet direct de bandenspanning kunt controleren.

    of

  • Gebruik in geval van een lekke band de noodreparatieset of het reservewiel (volgens uitrusting).
Een lagere bandenspanning is niet altijd zichtbaar aan een vervorming van de band.

Beperk u daarom niet alleen tot een visuele controle.

 

De waarschuwing wordt weergegeven zolang de desbetreffende band(en) niet op spanning is (zijn) gebracht, is (zijn) gerepareerd of is (zijn) vervangen.

Het reservewiel (noodreservewiel of wiel met stalen velg) is niet voorzien van een sensor.

    LESEN SIE MEHR:

     Peugeot 508 Eerste generatie - Instructieboekje (2011-2018) > Controlesysteem bandenspanning

    Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden. Zodra de auto rijdt, controleert het systeem permanent de spanning van de vier banden.

     Peugeot 508 Eerste generatie - Instructieboekje (2011-2018) > Storing

    Als het verklikkerlampje "te lage bandenspanning" knippert en vervolgens permanent brandt in combinatie met het verklikkerlampje "service", duidt dit op een storing in het systeem. In dat geval wordt de bandenspanning niet meer gecontroleerd.

     Lexus IS 300h (XE30) - Instructieboekje (2016-2020) > Het alarm

    Met licht en geluid worden alarmsignalen gegeven wanneer er een inbraakpoging wordt gedetecteerd. Wanneer het alarmsysteem is ingeschakeld, wordt het alarm onder de volgende omstandigheden geactiveerd: Een vergrendeld portier of de achterklep wordt ontgrendeld of geopend zonder gebruik te maken van de instapfunctie of de afstandsbediening. (Het portier wordt automatisch weer vergrendeld.) De motorkap wordt geopend. De inbraaksensor signaleert een beweging in de auto. (Iemand dringt de auto binnen.) (indien aanwezig) Als de hellingsensor een verandering van de helling van de auto signaleert.