Mistlamp vóór
De mistlampen dienen voor een beter zicht onder omstandigheden waarbij
het zicht sterk verminderd is, zoals bij mist, regen, sneeuwval, enz. De
mistlampen gaan aan als de mistlampschakelaar (1) wordt ingeschakeld nadat
de parkeerverlichting is ingeschakeld Zet de mistlampschakelaar (1) in de
stand uit om de mistlampen uit te schakelen.
LET OP De mistlampen gebruiken, wanneer ze zijn ingeschakeld, zeer veel stroom. Gebruik de mistlampen alleen bij slecht zicht.
LESEN SIE MEHR:
Om de richtingaanwijzers te kunnen gebruiken, moet het contact in de stand
ON staan. Beweeg de combischakelaar omhoog of omlaag (A) om de
richtingaanwijzers in te schakelen. De groene, pijlvormige controlelampjes
op het instrumentenpaneel geven aan welke richtingaanwijzer in werking is.
Na het nemen van de bocht, worden de lampjes automatisch uitgeschakeld.
Zet de combischakelaar handmatig terug in de middenstand als de
richtingaanwijzers na een bocht blijven knipperen.
Zet de schakelaar in stand ON om het mistachterlicht in te schakelen als
het dimlicht is ingeschakeld (1).
De mistachterlichten gaan branden als de schakelaar van de mistlampen vóór
in de stand ON is gezet en de schakelaar voor de verlichting in de stand
parkeerlicht staat Om de mistachterlichten uit te schakelen zet u de
schakelaar nogmaals aan, of u zet de combischakelaar uit.
Voorwaarden voor gebruik
Het controlelampje in de schakelaar gaat branden wanneer het Blind Spot
Detection systeem (BSD) wordt ingeschakeld terwijl het contact in stand ON
staat. Het systeem wordt geactiveerd als de rijsnelheid hoger is dan 30 km/h
Als u de toets opnieuw indrukt, gaat het controlelampje uit en wordt het
systeem uitgeschakeld Het systeem keert terug naar de vorige stand
wanneer het contact in stand OFF en vervolgens weer in stand ON wordt
gezet Schakel het systeem uit door de schakelaar in te drukken wanneer
het systeem niet in gebruik is Als het systeem wordt ingeschakeld,
brandt er gedurende 3 seconden een Waarschuwingslampje in de buitenspiegel.