Voorwaarden voor gebruik
Het systeem helpt de auto te parkeren tussen twee auto's in of achter een
geparkeerde auto. Gebruik het systeem wanneer aan alle onderstaande
voorwaarden is voldaan.
- Wanneer de parkeerplaats recht is
- Wanneer fileparkeren of achteruit inparkeren noodzakelijk is
- Wanneer er een andere auto geparkeerd staat
- Wanneer er genoeg ruimte is om de auto te manoeuvreren
LESEN SIE MEHR:
De slimme parkeerhulp helpt de bestuurder bij het parkeren met behulp
van sensoren die parkeerplaatsen voor fileparkeren meet, het stuurwiel
bedient voor semi automatisch parkeren en instructies op het LCD scherm
geeft om u te begeleiden bij het parkeren Daarnaast assisteert het
systeem de bestuurder bij het verlaten van het parkeervak (bij
fileparkeren).
Gebruik de slimme parkeerhulp in de volgende gevallen niet.
Parkeerplaats in een bocht.
Op hellingen.
Een auto die is beladen met bagage die langer of breder is dan de auto.
Schuine parkeerplaatsen.
Hevige sneeuw of regen.
Naast een ronde of smalle paal of een paal waar omheen objecten
zoals een brandblusser, enz. staan.
De positie van de sensor is onjuist als gevolg van een aanrijding.
Hobbelige wegen.
Een auto die is uitgerust met sneeuwkettingen of een reservewiel.
Lagere of hogere bandenspanning dan de standaardbandenspanning.
Een aanhanger achter de auto.
Gladde of oneffen weg.
Grote voertuigen zoals een bus of vrachtwagen die is
geparkeerd.
Vuil zoals sneeuw of water op de sensor.
Jsvorming op de sensor.
Een geparkeerde (motor)fiets.
Er staat een obstakel, zoals een vuilnisbak, fiets,
winkelwagentje, enz. in de buurt.
Bij storm.
Band gewisseld naar niet goedgekeurd formaat.
Een probleem met de wieluitlijning.
Er is een accessoire in het detectiegebied van de sensoren
gemonteerd (zoals een kentekenplaathouder) .
De auto helt sterk over naar één zijde.
Fel zonlicht of zeer lage buitentemperaturen.
Ultrasoonstoringen van andere voertuigen, zoals claxons van
andere voertuigen, storingen veroorzaakt door motoren van
motorfietsen, storingen veroorzaakt door luchtremmen van vrachtwagens
en storingen veroorzaakt door parkeerhulpsystemen van andere
voertuigen.
Met behulp van de snelheidsregelaar kan de
bestuurder met een constante ingestelde snelheid
rijden zonder gas te hoeven geven.
Het inschakelen van de snelheidsregelaar
geschiedt handmatig. Om de snelheidsregelaar te
kunnen inschakelen, moet de ingestelde snelheid
minimaal 40 km/h bedragen en moet aan een van
de onderstaande voorwaarden worden voldaan:
bij auto's met handgeschakelde
versnellingsbak moet minimaal de
4e versnelling zijn ingeschakeld,
bij auto's met automatische transmissie moet
minimaal de 2e versnelling zijn ingeschakeld,
de stand D van de automatische transmissie
moet zijn geselecteerd.